Rashmee Kumar interviewde Asad Haider over zijn boek “Mistaken Identity, Race and Class in the Age of Trump” Het interview werd omwille van de duidelijkheid ingekort en bewerkt.
This article in English
Kan je het proces overlopen hoe identiteitspolitiek verschoven is van een revolutionaire politieke praktijk naar een individualistische liberale ideologie?
1977 was een historisch keerpunt. Eerst en vooral was er een crisis in de massabewegingen die uit de mensenrechtenbewegingen ontstonden waarna ‘The New Left’ in de jaren ’60 kwam en daarna het zwarte nationalisme. Deze massamobilisaties en -organisaties liepen tegen hun eigen strategische beperkingen aan: ze werden geconfronteerd met repressie door de staat en dat deed hun dynamiek afnemen.

Tegelijkertijd was er de ‘crisis van de hegemonie’ zoals Stuart Hall het noemt. De coördinaten van de Amerikaanse politiek werden volledig herschikt. Hetzelfde proces voltrok zich in Europa. De economische crisis van de jaren ’70 heeft geleid tot een volledige reorganisatie van de werkvloer. Vakbonden werden in het defensief geduwd en massabewegingen vielen uit elkaar. In die periode werd de taal van de identiteit en de manier waarop tegen het racisme werd gevochten geïndividualiseerd. Ze werd verbonden met individuele vooruitgang van een opkomende zwarte politieke klasse: een economische elite die ooit uitgesloten was van het centrum van de Amerikaanse samenleving door racisme maar nu een doorgang had gevonden.
Ik denk dat we momenteel een politieke taal missen die verschuift van verdeeldheid naar solidariteit. Dat was ook de hoofdvraag in de antiracistische bewegingen van de jaren ’50 en ’60 en daarover schreef het Combahee River Collectief. We beschikken niet over een taal die we nodig hebben bij collectieve gevechten en waarmee je racisme kunt aanpakken en die strijd kunt opnemen in bewegingen die deze strijd kruisen. Door die taal te verliezen komt de individualistische visie op identiteitspolitiek zo sterk naar voor bij linkse activisten die eigenlijk een beweging willen opbouwen die de sociale structuur uitdagen. Het is een taal die we ontwikkelden tijdens massabewegingen en die ons toelaat om na te denken over het opbouwen van die solidariteit.

Je schrijft dat ‘de ideologie rond ras wordt geproduceerd door het racisme, niet omgekeerd.’ Wat betekent dat?
In dit boek praat ik niet over ‘ras‘ in het algemeen omdat je daarbij kunt denken aan veel verschillende historische achtergronden waarbij verdeeldheid werd geïntroduceerd tussen groepen waarbij een bepaalde hiërarchie werd ingevoerd en waarvan sommige met huidskleur konden worden geassocieerd. Maar er zijn voorbeelden waarbij dat niet het geval is zoals het Britse kolonialisme in het Ierland van de 13de eeuw waarnaar ik in mijn boek verwijs. Als je naar verschillende voorbeelden kijkt van plantageslavernij in het Caraibisch gebied zie je dat er (rassen)verschillen zijn omdat er niet enkel Afrikaanse slaven, maar ook Chinese en Indische ‘koelies’ waren.
Ik schrijf over een zeer specifieke geschiedenis in verband met ras die zich manifesteerde in de dwangarbeid in het koloniale Virginia in de 17de eeuw. Mijn stelling is dat de eerste raciale categorie die werd geproduceerd het witte (blanke) ras was. De bedoeling daarvan was om Afrikanen uit te sluiten van de categorie waartoe Europese dwangarbeid(st)ers ondergebracht werden. Bij deze groep kwam er een einde aan hun diensttijd, in tegenstelling met de zwarte slaven die geen perspectief hadden op een einde van hun dienst. Het witte ras werd volgens Theodore Allen uitgevonden in de geest van wetswijzigingen in verband met dwangarbeid. Dat was het begin van het opdelen van mensen in raciale categorieën in de geschiedenis van de VS. Wat het racisme deed in dit geval was verschillen inbouwen tussen vormen van economische exploitatie en wat uiteindelijk een vorm van sociale controle werd. De uitgebuitenen werden opgedeeld volgens een bepaalde hiërarchie met privileges voor sommigen waarmee men vermeed dat er een gemeenschappelijk belang kon worden gezien tussen Europese en Afrikaanse dwangarbeid(st)ers en een gezamenlijk antagonisme met de uitbuiters.
Jouw persoonlijke ervaringen met racisme en je waarnemingen bij je activisme aan de universiteit lopen doorheen het boek. Hoe hebben je eigen identiteit en ervaringen je het begrip ras beter doen begrijpen?
Ik verwijs altijd naar een citaat van Stuart Hall, die zei dat identiteit niet gaat over het terugkeren naar je roots, maar met je roots in het reine te komen. In die zin is identiteit niet de essentie van jezelf of wat aan de basis ligt van jezelf maar gaat het over elke beweging die ertoe geleid heeft je te plaatsen waar je bent.
Ik kan mijn eigen identiteit opsporen tot bij mijn voorvaderen die van Iran naar India zijn gemigreerd en, na de scheiding, van India naar Pakistan en vanaf daar naar het platteland van Pennsylvania. Dat is een beweging over de aardbol en bij elke stap het mengen en vermengen waardoor wat in beweging was transformeerde. Dat bewustzijn deed me sceptisch staan tegenover het idee dat je de sprong maakt van je identiteit naar een bepaald soort politiek. Identiteit kan immers niet worden herleid tot één vaststaand gegeven en wanneer je een politiek verdedigt die dat doet bewijs je daarmee een slechte dienst aan de mensen en aan onze geschiedenis en de dynamiek van mixen en reizen.
Wat mijn activisme op de campus betreft werd mijn ervaring als gekleurd persoon grotendeels geradicaliseerd door Black Power en het marxisme te leren kennen via de Black Power Beweging. Ik kon mij dus niet voorstellen dat mensen de onverenigbaarheid tussen beide konden zien. Zeker omdat het marxisme de krachtige macht was toen het in de 20ste eeuw werd gebruikt en aangepast in de niet-westerse wereld. Dat is iets wat vandaag vergeten of onderdrukt wordt. Ik was dan ook verbaasd toen ik als persoon met een kleur in de sociale beweging werkte hoe ras vaak de bron van verdeeldheid, fragmentatie en nederlagen werd in plaats van onderdeel van een algemeen emancipatorisch programma. Die frustratie heeft mij ertoe gebracht om erover na te denken en te schrijven met dit boek als resultaat.
Links wordt er vaak van beschuldigd ‘te wit’ of ‘te mannelijk’ te zijn. Hoe kan links die interne raciale dynamiek aanpakken?
Een beweging die wordt gedomineerd door witte mannen heeft een politiek en een strategisch probleem. Je zal dat niet kunnen oplossen door het als een moreel probleem te zien. Ik denk dat het belangrijk is om in staat te zijn de situatie te veranderen. Iedereen die heeft deelgenomen aan activisme weet dat in een vergadering iemand tot de orde kan worden geroepen en gevraagd kan worden zijn geprivilegieerde positie in vraag te stellen. In de feministische beweging werd daarover door Jo Freeman een interessant artikel geschreven onder de titel ‘Trashing‘ waarvan de hedendaagse equivalent ‘calling out’ genoemd wordt. Het grappige aan ‘calling out’ is dat het niet werkt omdat het de nadruk legt op de witte man in overtreding die moreel veroordeeld wordt. Het creëert ook een sfeer van spanning en paranoia zodat ook wie niet tot de witte mannen behoort zenuwachtig wordt omdat ze wel eens iets verkeerds zouden kunnen zeggen en zelf ‘trashed‘ worden. Het is dus een zaak voor mensen – en witte mannen – die betrokken zijn in een organisatie die ze ernstig moeten nemen.

De zwarte communist Harry Haywood zei dat men iets fundamenteels moest voor ogen houden in de organisatie van de antiracistische strijd in de jaren ’30: iedereen moet in het reine komen met zijn eigen positie binnen de natie. Witte kameraden moet zich verzetten tegen wit chauvinisme en ze moeten daarbij de leiding nemen. Zwarte kameraden moeten de leiding nemen tegen reactionair nationalisme, wat toen ondermeer het Garveyisme was. Hij zei dat door op deze wijze de inspanningen te verdelen waarmee je die problemen kon overwinnen. Toen de partij haar campagnes tegen racisme stopzette zijn ze elkaars taal beginnen controleren: de verdeling van de inspanningen hield op te bestaan en men pakte het probleem niet meer aan. Dat is dus nog steeds aan de orde. Witte mannen moeten in bewegingen de leiding nemen in het overwinnen van deze vormen van hiërarchie die zich manifesteren in sociale interacties. Maar ook gekleurde mensen moeten opstaan en zeggen: “Wij accepteren deze opdeling tussen raciale en economische kwesties, tussen ras en klasse niet.” Als iemand probeert te zeggen dat deze kwesties ‘wit‘ zijn of dat het gaat om een ‘witte beweging’ dan is dat niet waar omdat we aanwezig zijn en een rol spelen, en we geloven dat deze kwesties met elkaar verbonden zijn en we ze samen kunnen oplossen.
Kan je uitleggen wat de ideeën achter het zwarte nationalisme waren in de jaren ’70 en wat was de beperking ervan? Hoe heeft het zwarte nationalisme stand gehouden in de hedendaagse Amerikaanse politiek?
Na 1965, toen de mensenrechtenbeweging belangrijke beleidswijzigingen had afgedwongen, was het onduidelijk welke richting de beweging zou uitgaan. Zelfs leidende figuren dachten dat nu de rassenscheiding wettelijk verboden was ze nog steeds dienden af te rekenen met het feit dat de meeste zwarten in armoede leefden en er dus de facto structurele uitsluiting was. Martin Luther King kreeg bijvoorbeeld interesse in de Poor People’s Campaign waarin hij op het einde van zijn leven actief was. Een andere aanpak bestond erin wat mensen ‘rellen’ noemden en anderen ‘stedelijke opstanden’ tegen de economische uitbuiting van huisbazen en witte zakenlui. In de Noordelijke, stedelijke context betekende zwart nationalisme een politieke programma uitbouwen van alternatieve instellingen eerder dan de vraag naar integratie in de witte samenleving.

Er gebeurden dus twee dingen. Het ene bestond erin dat zwarte nationalisten parallelle instellingen opbouwden, het andere was het overwinnen van de juridische segregatie en de opkomst van een nieuwe zwarte politieke klasse en economische elites. Die hadden tot op zekere hoogte altijd bestaan maar de schaal waarop veranderde volledig. Zwarte nationalistische organisaties stonden achter vele campagnes voor een zwarte burgemeester in steden met een overwegend zwarte bevolking. Zo voerde Amiri Baraka campagne voor Kenneth Gibson. Eén van de redenen waarom Baraka van zwart nationalisme naar het marxisme overging was het besef dat eens Gibson aan de macht was in Newark dezelfde politiek gewoon bleef doorgaan. Ik denk dat zwart nationalisme een revolutionaire rol vervulde in die periode – wat een zeer belangrijke strategische en politieke ontwikkeling was – maar in de jaren ’70 veranderde het in het tegenovergestelde met de opkomst van de zwarte politieke klasse en zwarte economische elites.
Zwart nationalisme zat vast aan de zwarte politieke en economische elite omdat het een ideologie had van raciale eenheid. Voor mensen die volledig waren uitgesloten van het bestuur en de controle over hun eigen leven was het zinvol om een bepaald bondgenootschap te sluiten tussen deze meer elitaire figuren en de lagere economische lagen. Beide groepen werden immers geconfronteerd met raciale en structurele uitsluiting.
Maar toen de belangen van de zwarte elites werden ingelijfd in de bestaande politieke en economische structuren en dat proces bleef doorgaan stonden hun belangen en die van de lagere economische lagen niet langer meer op één lijn. Vooral in de jaren ’70, toen politici op elke niveau besparingen begonnen op te leggen aan de bevolking door in sociale programma’s te snijden enzovoort. Het waren de zwarte politici die dat begonnen te doen en zo werd de tegenstelling tussen de zwarte elite en de meerderheid van de zwarten zeer duidelijk. Ik denk dat wat nu nog steeds aanhoudt is de opdeling tussen de elites en de gewone werkende mensen samen met de resterende ideologie van raciale eenheid die vaak gebruikt wordt om de opdeling in klassen te verbergen. Dat was heel erg het geval met Barack Obama.

Hoe kan identiteitspolitiek teruggebracht worden tot zijn radicale oorsprong binnen het hedendaagse politieke discours en de manier om zich te organiseren?
Ik denk dat we open moeten staan voor het feit dat onze identiteiten geen basis vormen voor wat dan ook. Ze zijn onstabiel en veelzijdig. En dat kan verontrustend zijn. Maar we zullen een manier moeten zoeken om daarmee om te gaan. Een deel van wat we kunnen doen is nieuwe manieren creëren om met elkaar om te gaan en dat kan via massabewegingen. De manier waarop we de fragmentatie kunnen overwinnen brengt ons bij wat het Combahee River collectief voorstelde: in staat zijn een politieke autonomie te handhaven en actief zijn in coalities. Ik denk dat dit zeer praktische zaken zijn. Ze gaan er niet komen via eindeloze discussies op Twitter. Het zal via politieke activiteit moeten gebeuren: door te werken met concrete, praktische projecten in samenwerking met anderen. Dat is op zichzelf een proces waarin racisme wordt ondermijnd en witte mensen die samenwerken met zwarte mensen kunnen leren hun eigen vooroordelen in vraag te stellen en racistische impulsen te overwinnen.
Ik vind de snelle groei van socialistische organisaties zeer inspirerend vandaag. Maar ik maak me soms zorgen dat socialisme wordt gelijkgesteld met een programma van economische herverdeling dat niet veranderd is sedert de 19de eeuw. Socialisten hebben zich altijd bezig gehouden met het bouwen van coalities. Er was altijd het principe van internationalisme en er was nooit een vast concept wat nu juist de eisen zijn die een socialistische beweging moet stellen. Soms kan een eis die op het eerst zicht niet direct te maken heeft met de herverdeling van de rijkdom deel uitmaken van het samenbrengen en mobiliseren van mensen. Wanneer een socialistische organisatie het voortouw neemt van een beweging tegen racisme – en dat was de bedoeling van sommige zwarte leden van de communistische partij in de jaren ’30 – gaan mensen rondom zich kijken en zich vragen stellen: “Wie staat er aan onze kant? Toen we te maken kregen met politiegeweld waren dit de mensen en was dit de organisatie die ons ter hulp kwam? Is deze organisatie multiraciaal? Denken ze dat de problemen die we in ons dagelijks leven tegenkomen er even hard toe doen als enige andere economische eis?” Dus: socialistische organisaties dienen ook open te staan voor experimenten en flexibel zijn om te voorkomen dat identiteit een bron van verdeeldheid wordt. Ze moeten pro-actief solidariteit opbouwen.
Hoe ziet een universalistisch politiek kader eruit?
We moeten af van het soort van universalisme dat verdeeldheid en problemen oplost door te zeggen dat we een soort van universele basis hebben zoals de menselijke natuur of een materialistische verklaring dat het een of andere psychologische kwestie is. Dat is niet het materialisme waar Marx het over had. Dat is niet het universalisme dat ik verdedig omdat het historisch is ingehaald door uitsluiting en overheersing – zoals deze tot uiting kwam in de Verlichting, de Franse revolutie, de Amerikaanse revolutie… die systematisch samengingen met slavernij, kolonialisme en verschillende vormen van geweld. Mijn opvatting over universalisme is dat als mensen en groepen hiervan (mijn definitie van universalisme) worden uitgesloten opstaan en het autonome recht opeisen om een nieuwe vorm van universaliteit te creëren. Het gaat niet over iets dat al bestaat. Het is een breuk met wat al bestaat. Het klassieke voorbeeld daarvan is de Haïtiaanse revolutie die volgde op de Franse revolutie en duidelijk maakte dat Frankrijk nog steeds kolonies had waar slavernij bestond, ondanks wat er in Frankrijk gebeurde.
We zouden een nieuw universalisme kunnen zien waarin het rigide onderscheid tussen zogenaamde identiteitscategorieën als ras en gender en de categorie van klasse wordt overwonnen in een echte beweging in de praktijk. Als we organisaties konden zien ontstaan en echte, concrete verandering waarin deze hindernissen worden overbrugd – en waar het onmogelijk zou zijn om te zeggen “Dit is een witte organisatie” of “dit is een organisatie die door mannen wordt gedomineerd”. Dat zou noodzakelijkerwijze ook inhouden dat economische ongelijkheid en de klassenstructuur van de Amerikaanse samenleving in vraag worden gesteld.
Als er een beweging opstaat die de fundamentele structuren van ongelijkheid, overheersing en uibuiting in de Amerikaanse samenleving kan tackelen op een wijze waarop identiteit als kracht van verdeling niet meer kan bestaan – Dat zou een universeel moment zijn.