Tegenstanders van het aanklagen van aartsbisschop Léonard komen steevast met één argument: de vrije meningsuiting. Léonard voor de rechtbank brengen zou zijn vrijheid beperken en dat is onaanvaardbaar, zo luidt het.
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het recht om vrij mijn mening te uiten uiterst belangrijk vind. Ik zit dat hier op dit moment namelijk ook te doen en stel je maar eens voor dat Skynet morgen zou beslissen om mijn blog van het internet te halen. Ik verdedig dat recht ook voor iedereen. Ook voor Léonard. Dat is het eerste principe. Als holebitransgenderactivist verdedig ik ook het mensenrecht om zich te verdedigen tegen aanvallen omwille van geslacht, gender, afkomst, huidskleur, seksualiteit. Dat is het tweede principe.
Tussen beide principes hangt een spanning. Mag ik van mijn recht op vrije meningsuiting gebruik maken om mensen te beledigen, angst aan te jagen, complexen te bezorgen? Sommigen menen van wel. Anderen beginnen hier te twijfelen.
Holebitransgenderactivisten weten hoe belangrijk het recht op vrije meningsuiting is. Ze hebben het ook niet zomaar cadeau gekregen. Ik geef enkele voorbeelden.
Geplunderd door de nazi’s
Kent u Magnus Hirschfeld? Deze duitse arts richtte in 1897 het Wissenschaftlich-humanitäre Komitee op dat gericht was op emancipatie van homoseksuelen. Het comité zette zich onder meer in voor hervorming van paragraaf 175 van het Duitse Wetboek van Strafrecht, dat seks tussen mannen verbood. In mei 1933 moest hij op het filmjournaal zien dat zijn Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn door de nazi’s geplunderd werd en de bibliotheek samen met zijn eigen borstbeeld in de vlammen werd geworpen. Zijn levenswerk genoot niet van het recht op vrije meningsuiting. Hij overleed enkele jaren later, in1935. Hij werd 67. Zijn vijanden, de nazi’s, genoten dan weer wel met volle teugen van het recht op vrije meningsuiting. Ze konden ongehinderd hun opvattingen verspreiden over joden en homo’s. Vrije meningsuiting heeft dus niet alleen te maken met de principes die men huldigt, maar ook met de krachtsverhoudingen in de maatschappij. Die waren toen heel erg in het nadeel van holebi’s. Duizenden kwamen in de concentratiekampen terecht en overleefden het niet.
Een feest dat had moeten mislukken
Dirk Cantillon was militant van De Rooie Vlinder. Bij de voorstelling van het boek ‘Een Ander Strand’ schetste hij hoe de allerleerste Belgische ‘Homodag’ in maart 1978 tot stand kwam: “Tegen iedere intimidatie in: artikels uitgaande van de toenmalige homo-organisaties tegen die dag, de politie die ons lastig valt, de zaal die ons verboden wordt, brandweer die feesten verbiedt, publiciteit die geweigerd wordt, infobladen worden geweigerd door de post… Er wordt een feest georganiseerd dat eigenlijk had moeten mislukken, maar gelukt is. Voor de eerste keer hebben 2.000 mensen, voor de meerderheid homo’s en lesbiennes maar ook solidaire progressieve mensen, deelgenomen aan een massa-activiteit van homocultuur. 22 homogroepen, theatergroepen, films, stands, discussies… komen voor de eerste keer publiek naar buiten. Het heeft overal de pers gehaald.” Ook hier was de vrije meningsuiting niet evident en moest worden afgedwongen. Maar de krachtsverhoudingen werden beter voor ons.
Homofobieprijs 1985
In 1985 werd de homofobieprijs toegekend aan CVP (nu CD&V-)burgemeester Van Den Kerkhof van Edegem. Uit het persbericht da toen in de krant verscheen: “Hij stond steeds klaar om op eenvoudig verzoek van de schooldirectie zijn politiemannen en -vrouwen op homomilitanten af te sturen. Ze werden opgepakt, gefouilleerd, opgesloten, ondervraagd en hun materiaal werd steevast in beslag genomen. Een infobeurs van de homojongerenwerking werd op zijn bevel onmogelijk gemaakt. De homobeweging vindt het erg dat jongeren onder de 18 jaar, voor wie de beurs ondermeer bedoeld was, niet toegelaten werden en dat bepaalde boeken zelfs niet mochten tentoongesteld worden voor meer dan 18-jarigen.” Het gebeurde in die tijd wel vaker dat militanten van het Roze Aktiefront ’s morgens informatie over homoseksualiteit verspreidden aan scholieren bij het binnengaan van hun school. In een tijd zonder internet of holebi-jongerengroepen was het vaak het enige positieve wat de leerlingen kregen. Als de politie optrad gebeurde dat steevast op vraag van katholieke schooldirecties. Een keer werden ze zelfs officieel aangehouden en als boeven opgesloten in de cellen van het oude justitiepaleis in Antwerpen. Met de rituelen zoals je die soms op TV ziet: broeksriem en schoenveters afgeven. De activisten werden nooit vervolgd, het bleef bij een vrijheidsberoving van een aantal uren. Er kwam nooit een rechtszaak van. Het was eigenlijk pure intimidatie. Maar ook hier was het recht op vrije meningsuiting ver te zoeken.
Intussen hebben holebi’s een aantal rechten. Belangrijke zaken zoals goede voorlichting op scholen worden ernstig genomen. En er is een wet die discriminatie op grond van seksuele voorkeur verbiedt. Deze wet zou wel eens voor het eerst een belangrijke toepassing kunnen krijgen naar aanleiding van de uitspraken van Léonard. De krachtsverhoudingen zijn nog beter geworden. Het zou dwaas zijn daarvan geen gebruik te maken.
Aartsbisschop Léonard hoeft niet bang te zijn: hij zal zijn broeksriem en schoenveters mogen aanhouden als hij voor de onderzoeksrechter verschijnt. We zullen de brandweer niet laten aanrukken om zijn kathedraal brandonveilig te verklaren of zijn kerkdienst te verbieden. Zijn paleis zal er nog staan als hij terugkeert van de rechtbank.
Maar we willen hem wel voor de rechtbank horen uitleggen waarom hij een en ander gezegd heeft dat ons kwetst en beledigt. Omdat we daartoe het recht hebben. Omdat het toekomstige generaties zal beschermen tegen homofobie. Eindelijk zijn we zover dat het kan.