Sinds hun aankomst in 1849 (in Londen, nvdr) waren de Marxen, net als tienduizenden andere Londense armen, gedwongen geweest zich met spijt in het hart te vergapen aan de pracht en praal van het jaarlijkse kerstfeest.
In de hele stad was men bezig groezelige winkeletalages blinkend schoon te poetsen: zo drong de warme gloed vanbinnen plotseling door de mist heen naar buiten, zodat de voorbijgangers op straat het kleurrijke speelgoed konden zien dat binnen was uitgestald, de al even kleurrijke stoffen en juwelen.
De etalages toonden baljurken, galahandschoenen, satijnen laarzen – een onuitsprekelijke luxe in een stad die overdekt was door een moddertapijt. Op elke hoek barstten winkels en marktkramen van vlees, vis en gevogelte. Groente lag opgetast in groene, rode en witte bergen, vergezeld door vers fruit bessen en een overrompelend assortiment aan zoetigheid. De drukte begon al vroeg en ging door tot diep in de avond: karren en koetsen ratelden op en neer om verse voorraden af te leveren in de winkels en pakjes te bezorgen bij de verwachtingsvolle gezinnen. ’s Avond begeleidde het ritmische hoefgetrappel op het plaveisel de straatzangers van kerstliedjes met hun violisten: voor een ander soort muziek was op straat geen plaats meer.

Het negeren van al dit feestgedruis was onmogelijk en toch waren de Marxen daar door geldgebrek altijd toe gedwongen geweest. Maar in 1853 besloot het gezin zich de verwezenlijkingen van althans een aantal kerstfantasieën te gunnen. Kerstmis was voor de Marxen een zuiver werelds verhaal. op de vraag van zijn kinderen naar de oorsprong van het feest, antwoordde Marx met zijn eigen kerstverhaal, dat vertelde over een arme timmerman die vermoord was door de rijken. Voor godsdienst had hij doorgaans geen tijd, maar hij zei ‘het Christendom veel te kunnen vergeven omdat het ons de verering van het kind heeft geleerd’.
Tijdens de week voor Kerstmis mochten de kinderen niet in de voorkamer komen, want die waren hun ouders aan het versieren en daar waren ze ook de cadeautjes aan het inpakken. Jaren later vertelde Jennychen (één van Marx’ kinderen, nvdr.) over dit kerstfeest in Dean Street in een brief aan haar zus Laura: ‘Ik zie nog voor me, alsof het nu gebeurt, hoe jij, Edgar en ik onze oren spitsten om de bel te horen, want dan mochten we de kamer in waar de boom stond. Toen dat langverwachte geluid eindelijk klonk, schrokken we ervan (…) Jij bleef verlegen achter, terwijl ik uitzonderlijk brutaal naar voren sprong – om mijn eigen verlegenheid te verbergen. Hoe schitterend vonden wij die huiskamer, hoe nieuw en elegant zagen die oude stoffige meubels er opeens uit.’
(Friedrich) Engels en zijn vrienden waren komen helpen met het versieren van de kerstboom en hadden cadeautjes voor de kinderen meegenomen: poppen, speelgoedgeweren, kookgerei, een trommel. Jenny (echtgenote van Karl Marx nvdr.) herinnerde zich deze dag als het eerste echt vrolijke kerstfeest van het gezin in London.

Na afloop werd Marx weer ziek, zoals wel vaker gebeurde als Engels op bezoek was geweest met een krat wijn. Het hele gezin was ziek, vooral (Marx’s zoon) Musch, die volgens Marx aan het woelen en ijlen was vanwege hoge koorts. ‘Ik hoop dat het mannetje snel weer opknapt’, schreef hij aan Engels.
Uit: Liefde en Kapitaal, Karl en Jenny Marx en de geboorte van een revolutie door Mary Gabriel.